Achterzijde
Foto 7. Veel boeren hadden een gemengd bedrijf. Ze bewerkten bouwland en teelden aardappelen, bieten, graan en erwten. Daarnaast trof je op elke boerderij paarden, varkens, kippen en koeien aan. De geproduceerde mest werd weer op het land gebruikt. Koeien zorgden ervoor dat er altijd melk voorhanden was, het varken diende voor vlees en spek, de kippen voor eieren en de slacht. Daarnaast had elke boerderij een moestuin voor de groente en een boomgaard voor fruit. Ze waren bijna volledig zelfvoorzienend en men moest alleen voor kleding, gereedschap of andere hulpmiddelen het erf verlaten.
In de herfst werd het land geploegd . Daarbij werd met een ploeg een smalle strook land omgekeerd zodat oogstresten en onkruiden werden weggewerkt om in het voorjaar een schoon zaaibed te hebben. De ploeg werd getrokken door sterke trekpaarden die soms wel met drie naast elkaar het zware werk verrichtten. De boer liep achter de ploeg en mende de paarden. Dat was een hele klus, voor mens en dier een pittige arbeid.
Omstreeks 1950 kwamen er meer en meer tractoren die het werk van de paarden overnamen; de mechanisatie in de landbouw is sindsdien enorm toegenomen, waar vroeger veel arbeiders op de boerderij nodig waren zie je nu bijna geen mensen meer op het land werken. Er wordt nu al geploegd met tractoren waaraan een samengestelde ploeg zit met tot wel vijf ploegscharen. Via een gps-systeem worden ze door de computer gestuurd zonder chauffeur, razendsnel.
Foto 8. Als het graan rijp is en een gele kleur heeft gekregen kan het worden geoogst. Vroeger werd het gemaaid met een sikkel of zeis en daarna handmatig tot bossen -schoven- gebonden. Op de foto zie je hoe dat sinds omstreeks 1920 met wat men noemde een zelfbinder werd gedaan. Het was een machine die het graan net boven de grond afsneed en via een rollensysteem omhoog bracht naar de bindtafel waar het met een touwtje tot bossen werd gebonden. De bossen werden uitgeworpen waarna de boer en zijn knechten ze aan de hok zetten. Dat hokken ging als volgt: er werden steeds vijf maal twee schoven schuin tegen elkaar gezet tot een soort tentje. Boven op werden nog twee schoven gelegd die het inwateren bij regen zoveel mogelijk moesten voorkomen. Zo bleef het graan nog een tijdje op het veld om verder te drogen waarna het naar de boerderij werd gebracht om in de wintermaanden te worden gedorst. In plaats van graan aan de hok zetten werden schoven ook aan de tol gezet. Dat was een stelsel van vier staande stokken die boven met elkaar waren verbonden en als een viervlak op de grond stonden. Horizontaal waren er nog vier stokken aan de staanders bevestigd waarop de schoven volgens een bepaald systeem werden gestapeld tot een piramide. Dat systeem was beter bestendig tegen de regen. Op de foto zien we op de achtergrond links en rechts die tollen staan.
Vanaf 1950 kwamen de combines in zwang, machines die het graan maaiden en dorsten in één arbeidsgang. Door de snelle mechanisatie zie je nu bijna geen landarbeiders meer op de velden . De boer doet het tegenwoordig bijna alleen en moet dus een heel arsenaal aan machines en werktuigen hebben.