Onder constructie
Voorzijde
Linksboven
Moeras
West-Nederland bestond in de middeleeuwen uit een groot en drassig moeras. Alleen op de hoger gelegen delen zoals bij Hillegersberg en de Donk in de Alblasserwaard konden mensen leven en wonen.
Moeras ontstaat als in een waterplas planten als riet en zeggesoorten groeien en vervolgens afsterven. Daardoor hoopt zich op de bodem van de plas steeds meer dood materiaal op. Uiteindelijk komt dat tot aan de oppervlakte waar gras- en mossoorten het proces van het verlanden versnellen. Op deze wijze werd het veenpakket in onze contreien uiteindelijk wel zo’n zes meter dik.
Voor onbekenden was het moeras een moeilijk begaanbaar gebied waarin je kon wegzakken en verdrinken. Toen het compacter werd , groeiden er ook bomen en struiken als wilg, es, en els. Met storm woeien die bomen door hun oppervlakkige wortelstelsel vaak om. Ze zakten door hun gewicht tot onder het oppervlak. Daar bleven ze goed geconserveerd en bij de ontginning kwamen ze dan volledig geconserveerd weer aan de oppervlakte.
Door de tijd werd de bovenlaag van het moeras steviger en gingen mensen het gebruiken voor het verbouwen van hennep en granen zoals tarwe, rogge en gerst. Door de bewerking van die bovenlaag trad ook de oxidatie in en begon het veen te krimpen . Het kwam daardoor lager te liggen en zo werd het bewerkte land te nat om er nog gewassen op te verbouwen. Daarom schakelede men omstreeks het begin van de veertiende eeuw over naar veehouderij. De struiken en bomen werden gebruikt als brandstof, tot men ontdekte dat veen in gedroogde vorm (turf) een prima brandstof bleek te zijn.
Daarmee is de turfwinning begonnen en we kennen diverse plaatsen in onze omgeving die daarmee verband houden zoals bv. Moerkapelle , Moordrecht, Waddinxveen maar ook Boskoop en Hazerswoude.
Foto 4: Legakker
Nadat de turven van foto 3 waren gestoken werden ze om verder te drogen zo op de zgn. legakker opgestapeld dat de wind er goed langs kon waaien. We zien een man bezig met die zware arbeid maar veelal werd voor het stapelen vrouwen en kinderen ingezet.
In de Vinkeveense plassen zien we nog vrij veel van die smalle stroken land die als legakker hebben gefungeerd. Veel van die stroken zijn bij storm en golfslag afgekalfd en uiteindelijk verdwenen.
Als de turven droog waren werden ze opgeslagen in het turfhuis tot ze verkocht werden.
Met de turfschipper werd turf vervoerd naar de afnemers.
De vele Goudse bierbrouwerijen en de steenfabrieken langs de Hollandse IJssel waren grootverbruikers maar tot kort na de Tweede wereldoorlog was turf in menig huisgezin nog een veelgebruikte brandstof om te koken of te verwarmen.
In Gouda komen we nog namen tegen die met de turfwinning te maken hebben zoals Turfsingel en de Turfmarkt.
Foto 5. De Molenkaart
Door de toenemende behoefte aan brandstof ontstonden er kleine maar ook grote plassen die door kaden ( Jan Dorrekenskade) en dijken waren gescheiden. Ten westen van het Noordeinde ontstond de Noordplas _ nu Achterofsche polder- die reikte van Hazerswoude tot aan de Jan Dorrekenskade en het verlengde daarvan. Aan de oostkant van het Noordeinde ontstond door turfwinning de Putteplas die reikte van Boskoop tot aan de Kerkweg nu de woonwijken Peuleyen, Groensvoorde en de Oranjewijk.
Bij zware storm liepen de omwonenden groot gevaar want als de dijken en kaden het begaven kon er een enorme binnenzee ontstaan van Schiphol tot aan Rotterdam. In 1825 gaf koning Willem 1 opdracht aan de rijksingenieurwaterstaat J.A.Beyerrinck om de Zuidplaspolder droog te leggen. Daartoe werd er eerst een afvoerkanaal gegraven om de plas en dat kennen we nu nog als de Ringvaart die in Waddinxveen wordt aangeduid als het Kanaal. Via dat kanaal werd het water afgevoerd naar de Hollandse IJssel bij Nieuwerkerk.
Voor de bemaling werden ca 30 Vijzelmolens ingezet ( in ons dorp 9) om de enorme klus te klaren. In 1839 viel de plas droog en daarna begon de verkaveling waarbij sloten en tochten ((afvoerkanalen) maar ook wegen werden aangelegd. Veel van die wegen liepen langs een tocht en daarvan komen we nog namen tegen als als 7e Tochtweg , is bij Reigersburgh, en
6e Tochtweg even verderop als zijweg van de Plasweg.
In ons dorp werd het gemaal “Van der Breggen” gebouwd om het overtollige water uit de polder in de Ringvaart te malen. Het gemaal werd buiten werking gesteld maar het gebouw vinden we nog langs de Kanaalweg ter hoogte van de nieuwe school van het Coenecoopcollege. Een nieuwe gemaal bevindt zich nu aan het kanaal bij de Coenecoopbrug.
Vervolg foto 5
De eerste droogmaking in ons dorp vond plaats in 1765 van de Noordplas en daarbij ontstond de polder Achterof met aan het Noordeinde boerderijen met namen die daaraan refereren zoals Graan voor Visch, Molenzicht , Land voor Water en Kanaan.
De Puttepolder viel droog in 1872 en is tot ca 1958 als landbouwgrond in gebruik geweest tot eerst de woonwijk Oranjewijk en later Groensvoorde en Peuleyen werden gebouwd.
Het Weegje is sinds 1825 ook door vervening ontstaan maar heeft nu de status van natuurgebied.
Op de kaart zien we meer molens maar veel daarvan stonden langs de Gouwe en waren als papier- ,zaag-, koren- of trasmolen in gebruik.
Foto 6; Tweedebloksweg.
Op de foto zien we de Tweedebloksweg zoals die er rond 1950 uitzag. De foto is genomen vanaf de brug bij de Sniepweg ter hoogte van het spoorviaduct. De sloot stond in verbinding met het gemaal van Van der Breggen maar daar ligt nu de Beyerincklaan. Een deel van de polder rechts loopt tot de Plasweg waaraan diverse boerderijen waren gevestigd en waarvan nu slechts de panden Vredenburg en Willem 2 nog bestaan.
Links van de weg waren tal van boerenbedrijven gevestigd waarvan het land doorliep tot aan de in 1935 aangelegde spoorlijn Gouda -Alphen a//d/Rijn.
De eerste boerderij was van de Fam. C. Hofman maar daar bevindt zich nu het Cottagepark. De volgende boerderij was van de Fam. Boekhorst een melkveebedrijf dat zich had gespecialiseerd in een grote kaasmakerij. Langs de hele weg waren in die tijd uitsluitend boerenbedrijven gevestigd en die zijn van lieverlede allemaal verdwenen op de laatste aan de weg na , de melkveehouderij van Fam. Molenaar.
Foto 7: Ploegen
Veel van de boeren hadden zgn. gemende bedrijven. Ze bewerkten bouwland en teelden aardappelen, bieten, graan en erwten. Daarnaast trof je op elke boerderij paarden, varkens, kippen en koeien aan. De koeien zorgden dat er altijd melk voorhanden was, het varken diende voor de behoefte aan vlees en spek, de kippen voor eieren en de slacht en elke boerderij had een moestuin voor de groente en een boomgaard voor fruit. Ze waren bijna volledig zelfvoorzienend en moesten alleen voor kleding , gereedschap of hulpmiddelen het erf verlaten.
In de herfst werd het land geploegd . Daarbij werd met een ploeg een smalle strook land omgekeerd zodat oogstresten en onkruiden werden weggewerkt om in het voorjaar een schoon zaaibed te hebben.
De ploeg werd getrokken door sterke trekpaarden die soms wel met drie naast elkaar het zware werk moesten verrichten. De boer liep achter de ploeg en mende de paarden. Dat was een hele klus voor mens en dier een pittige arbeid. We kennen het gezegde wat wellicht daaraan is afgeleid: Het zijn de paarden die de haver verdienen.
Rond 1950 kwamen er meer en meer tractoren die het werk van de paarden over namen en de mechanisatie in de landbouw is sindsdien enorm toegenomen en waar vroeger veel arbeiders op de boerderij nodig waren zie nu bijna geen mensen meer op het land werken.
Er wordt nu al geploegd met tractoren waaraan een samengestelde ploeg zit met tot wel vijf ploegscharen en die via een gps systeem , computergestuurd en zonder chauffeur razendsnel
een stuk land ploegt waar vroeger de boer wekenlang mee bezig was.